Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5088

Datum uitspraak2008-12-19
Datum gepubliceerd2008-12-19
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers07/11289
Statusgepubliceerd


Indicatie

Schadevergoedingsrecht; abstracte schadeberekening (81 RO).


Conclusie anoniem

Rolnr. 07/11289 mr. J. Spier Zitting 14 november 2008 (bij vervroeging) Conclusie inzake [Eiser] tegen 1. [Verweerder 1] 2. [Verweerder 2] (hierna gezamenlijk: [verweerder] c.s.) 1. Bij arrest van 5 april 2001 van het Hof Amsterdam is [eiser] veroordeeld om aan [verweerder] c.s. te vergoeden alle schade ontstaan door de niet-nakoming van zijn verplichting om aan [verweerder] c.s. jegens de Stichting Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten het recht op levering te verschaffen van onroerende zaken, op te maken bij staat.(1) Het door [eiser] ingestelde cassatieberoep is door Uw Raad verworpen.(2) 2. Bij exploot van 14 oktober 2003 hebben [verweerder] c.s. een schadestaatprocedure geëntameerd waarin vergoeding wordt gevorderd van € 1.050.351, € 9.000 en € 1.350, vermeerderd met de wettelijke rente en de beslagkosten. 3. Tegen de tussenvonnissen van de Amsterdamse Rechtbank is hoger beroep ingesteld. In zijn thans bestreden arrest van 10 mei 2007 (waartegen tussentijds cassatieberoep is opengesteld bij arrest van 25 oktober 2007) heeft het Hof Amsterdam de bestreden vonnissen bekrachtigd. 4.1 Het tijdig ingestelde cassatieberoep richt zich uitsluitend tegen de navolgende passage in rov. 4.6: "4.6 Een van de uitgangspunten die bij de winstberekening aldus in aanmerking dient te worden genomen is de explosieve marktprijsontwikkeling zoals deze zich in de periode 1996-2000 op de onroerendgoedmarkt heeft voorgedaan. Wanneer de schadeveroorzakende wanprestatie van [eiser] niet had plaatsgevonden hadden [verweerder] c.s. bij de verkoop van de appartementen na realisatie van het project redelijkerwijs ook van die prijsontwikkeling geprofiteerd. Dat deze prijsstijging in 1996 niet was te voorzien doet daaraan niet af." 4.2 Het Hof voegt daaraan nog toe: "De rechtbank heeft dan ook terecht in rechtsoverweging 1.35 van het bestreden tussenvonnis van 26 oktober 2005 overwogen dat moet worden vastgesteld wanneer [verweerder] c.s. de verkoop van de te realiseren appartementen ter hand zouden hebben genomen en welke koopsommen [verweerder] c.s. daarvan uitgaande op welke data zouden hebben kunnen realiseren. Ook de grieven II en III falen derhalve." 5.1 Het middel (met name de onderdelen 1 en 2) strekt - samengevat - ten betoge dat het Hof heeft miskend dat de voorzienbaarheid een rol speelt bij de toerekening (in de zin van art. 6:98 BW). In dat verband wordt erop gewezen dat de litigieuze explosieve marktprijsontwikkeling niet te voorzien was. 5.2 Onderdeel 3 mondt nog uit in de klacht dat 's Hofs oordeel onvoldoende is gemotiveerd "nu voormelde omstandigheid (i.e. dat [verweerder] c.s., de wanprestatie weggedacht, van de prijsstijging hadden geprofiteerd, JS) niet kan meebrengen dat het feit dat de (explosieve) prijsstijging in 1996 niet was te voorzien, niet van belang zou zijn voor de wijze van winstberekening in het kader van schadevergoeding." 6. Blijkens rov. 4.4 heeft het Hof - in cassatie niet bestreden - geoordeeld dat de grieven II en III, die in de bestreden passage worden beoordeeld, de Rechtbank verwijten een verkeerde maatstaf voor de schadeberekening te hebben gehanteerd, te weten een abstracte. Het Hof komt in rov. 4.6 tot de slotsom dat deze grieven falen. 7. 's Hofs oordeel ziet derhalve op de maatstaf van de schadeberekening. Een oordeel over de toerekening als bedoeld in art. 6:98 BW is in rov. 4.6 niet te vinden. De onder 5.1 genoemde klacht mist dan ook feitelijke grondslag. 8. De onder 5.2 geciteerde - in de s.t. niet nader toegelichte - klacht begrijp ik niet en leent zich daarom niet voor behandeling. Bovendien komt het mij voor dat het niet gaat om een motiveringskwestie maar om een rechtsvraag die niet met een motiveringsklacht kan worden bestreden zodat de klacht hoe dan ook tot mislukking gedoemd is. 9. Ten overvloede: 's Hofs oordeel in rov. 4.6 lijkt mij volkomen juist. Ik voel mij niet geroepen in te gaan op een kwestie die geheel ligt buiten 's Hofs oordeel. Conclusie Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO en verwijzing naar de Rechtbank Amsterdam ter afdoening van de resterende kwesties. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, Advocaat-Generaal 1 Rov. 1.1 van het vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 6 april 2005. 2 HR 6 juni 2003, LJN: AF6197.


Uitspraak

19 december 2008 Eerste Kamer 07/11289 RM/AS Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Eiser], wonende te [woonplaats], EISER tot cassatie, advocaat: mr. C.J.J.C. van Nispen, t e g e n 1. [Verweerder 1], wonende te [woonplaats], 2. [Verweerder 2], wonende te [woonplaats], VERWEERDERS in cassatie, advocaat: mrs. D. Stoutjesdijk en F.M. Ruitenbeek-Bart. Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder] c.s. 1. Het geding in feitelijke instanties [Verweerder] c.s. hebben bij exploot van 14 oktober 2003 [eiser] gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam en gevorderd, kort gezegd, [eiser] te veroordelen tot vergoeding van: 1. de door [verweerder] c.s. geleden schade, door voldoening aan hen van € 1.050.351,--, € 9.000,-- en € 1.350,--, te vermeerderen met rente; 2. de kosten van de gelegde beslagen op onroerende zaken en aandelen, bestaande uit ƒ 3.012,56 aan deurwaarderskosten en ƒ 12.200,-- aan salaris procureur, met rente en kosten. [Eiser] heeft de vordering bestreden. De rechtbank heeft bij tussenvonnissen van 6 april 2005 en 26 oktober 2005 [verweerder] c.s. in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over hetgeen is weergegeven in die vonnissen. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat hoger beroep van haar tussenvonnis van 26 oktober 2005 is toegelaten. Tegen voornoemde vonnissen van de rechtbank heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Bij arrest van 10 mei 2007 heeft het hof de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd en de zaak naar de rechtbank verwezen om op de hoofdzaak te beslissen. Bij arrest van 25 oktober 2007 heeft het hof bepaald dat tegen het arrest van 10 mei 2007 beroep in cassatie kan worden ingesteld voordat de einduitspraak is gedaan. De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen het arrest van het hof van 10 mei 2007 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. [Verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten. De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO en verwijzing naar de rechtbank Amsterdam ter afdoening van de resterende kwesties. De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 26 november 2008 op die conclusie gereageerd. 3. Beoordeling van het middel De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Beslissing De Hoge Raad: verwerpt het beroep; veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 19 december 2008.